journalist & schrijver
gepubliceerd in Trouw, 30 juli 2013
Het is een kleine maar snel groeiende groep: mensen die niet langer in een huis wonen maar in een Mongoolse nomadentent. Een vorm van eenvoudig en duurzaam wonen, verbonden met de natuur. Het is illegaal, maar steeds meer gemeenten stimuleren het.
“De biologische boerderij waar ik met mijn yurt sta, houdt een paar keer per jaar een opendag”, vertelt Ellen Keijzer, die bijna acht jaar in haar zelfgemaakte Mongoolse nomadentent woont. “Op zo’n opendag komen de dagjesmensen ook bij mij langs. De meeste zijn eerst wat achterdochtig. Je ziet ze denken: dat is vast een ontspoord type die niets met de maatschappij te maken wil hebben, of die aan lager wal is geraakt en geen geld heeft om een huis te betalen. Maar als ik ze vertel dat ik een baan heb en een auto en twee studerende kinderen, zie je ze ontspannen. O, je bent gewoon! Dan komen de vragen. En krijg ik ook veel respect. Heb je die tent helemaal zelf gemaakt? Wat knap!."
Keijzer (52) werkt drie dagen per week aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, waar ze studenten begeleidt bij metaalbewerking. Op werkdagen rijdt ze naar Utrecht vanuit Wilnis bij Breukelen. Daar, midden in het Groene Hart, sloeg ze een aantal jaren geleden haar tent op, achter het erf van een boer. De ronde tent heeft een diameter van zes meter en bestaat uit een houten geraamte van stokken en latten. Het geheel is overspannen met tentdoeken, en wollen dekens en vilt ter isolatie. Van een afstand gezien heeft de tent iets weg van een kleine, ronde hooiberg die bedekt is met een witte doek. De buitenwand van de tent is niet hoger dan anderhalve meter, maar in het midden reikt het dak tot ruim drie meter. Daar staan twee houten palen naast elkaar die de hele constructie dragen. In het dak tussen de palen is een koepeltje van plexiglas, waardoor het in de verder raamloze tent toch tamelijk licht is. De vloer bestaat uit een dik grondzijl met daarop vloerbedekking en kleden. Een kleine houtkachel dient ter verwarming, maar ook om het vocht uit te drijven en om op te koken. Keijzer: “Het is hier ook in de winter aangenaam warm. Niet zo gek natuurlijk: een yurt is gemaakt voor het barre, Mongoolse klimaat.”
Vanuit haar tent kijkt Keijzer uit op weilanden, wilgenbosjes, sloten en koeien. “Als je in een tent woont, ben je echt verbonden met de natuur”, zegt ze. “Je woont letterlijk met je voeten op de aarde. En ook als je binnen zit, hoor je de vogels en de kikkers en voel je de wind. Voor mij was die verbondenheid een belangrijke reden om in een yurt te wonen.”
Ze schat het aantal collega-yurtbewoners in Nederland op ongeveer honderd. Dat getal is niet officieel, want yurtbewoners worden nergens formeel geregistreerd. Keijzer: “Maar het is een klein wereldje. In de acht jaar dat ik nu in een yurt woon, heb ik een redelijk beeld opgebouwd van het aantal bewoners. De meeste mensen wonen net als ik in hun eentje in een tent, of samen met hun partner. Maar ik ken ook gezinnen met twee of drie schoolgaande kinderen die een yurt bewonen.”
Keijzers schatting van het aantal mensen dat in een Mongoolse tent woont wordt bevestigd door verschillende andere yurtbewoners. En ook door mensen van Nooitmeerhaast: een groep zelfstandig ondernemers die in Mongolië tenten laat maken speciaal voor het vochtige Nederlandse klimaat, en ze in Nederland verkoopt en verhuurt. Harm Koopmans (47), die met zijn vrouw Marieke samen in een yurt woont, verkoopt de nomadententen voor Nooitmeerhaast. Koopmans: “Wij waren negen jaar geleden, na een aantal échte pioniers, een van de eerste die besloten om op deze manier te gaan wonen. Sindsdien neemt het aantal yurtbewoners gestaag toe. Vooral de afgelopen twee, drie jaar zie je een stijging. Door de economische crisis en door de klimaatveranderingen en milieuproblemen hebben steeds meer mensen behoefte aan een eenvoudiger manier van leven, dichter bij de natuur. Veel mensen zijn het zat om vast te zitten aan een hypotheek en aan veel spullen en financiële verplichtingen.”
Een van de redenen dat er geen formele getallen beschikbaar zijn over het aantal yurtbewoners, is omdat wonen in een tent vaak niet mag. Veel yurtbewoners staan met hun tent bij een boer of op een braakliggend stuk grond. Die locaties hebben meestal geen woonbestemming. Bovendien stellen wet- en regelgeving bouwkundige eisen aan woningen, en daar voldoet een tent niet aan. Daarmee is wonen in een yurt dus vaak illegaal. Toch zijn er gemeenten die deze woonvorm gedogen, zegt Ellen Keijzer. “Zo’n grote witte tent in het weiland valt nogal op. De gemeente weet echt wel dat ik hier woon. Maar ik heb nog nooit een ambtenaar op bezoek gehad. Zolang buurtbewoners geen reden hebben tot klagen, vindt de overheid het blijkbaar goed.”
Sommige gemeenten gaan verder dan gedogen en vinden het belangrijk om burgers die dat willen, de ruimte te geven voor deze woonvorm. Zoals de gemeente Bronckhorst bij Zutphen. “In onze gemeente woont een aantal mensen in een yurt”, zegt een woordvoerder. “Er is blijkbaar behoefte aan. Dat is voor ons aanleiding om te onderzoeken op welke manier we yurtbewoning ook formeel mogelijk kunnen maken. Het is voor ons een tamelijk nieuwe ontwikkeling. We hopen na de zomer helderheid te kunnen geven onder welke voorwaarden het eventueel kan.”
Ook Leeuwarden is actief op dit vlak. “In de nieuwe stadsuitbreiding de Zuidlanden willen we komend jaar tien bouwkavels uitgeven voor vrij bouwen”, zegt een woordvoerder van de gemeente. “Daar geven we burgers dus de ruimte om nieuwe woonvormen te ontwikkelen. Duurzaamheid is een van de speerpunten van de gemeente. Juist op die tien kavels bieden we plek aan duurzame woonvormen. Daar kunnen yurts bij horen, maar ook bijvoorbeeld ecowoningen van leem en stro. We gaan dat als gemeente allemaal niet bedenken. Juist niet: we laten de invulling over aan de samenleving. Er is veel belangstelling voor de kavels.”
Die belangstelling is niet zo gek, want wonen in een yurt geeft een gevoel van vrijheid. Dat zegt Nonke Trienekens (33), die met haar vriend een klein jaar geleden een yurt kocht en die neerzette bij een boerderij in de Achterhoek. “In 2011 kwamen we terug in Nederland, na een reis door India en Nepal. Tijdens de reis leefden we uit onze rugzak. Meer dan de spullen die daarin zaten hadden we blijkbaar niet nodig. Waarom zouden we dan hier in Nederland weer in een huis gaan zitten? We besloten om een yurt te kopen en ook in Nederland simpel te blijven leven met weinig spullen. Dat is heerlijk. En als we willen kunnen we de tent morgen afbreken en vertrekken. Alsof we nog steeds op reis zijn.”
Tobias Reijngoud, 2013
gepubliceerd in nrc.next, juni '12
Niet de vrijheid is ons grootste goed maar ons vermogen om er beschaafd en terughoudend mee om te gaan. Aan dat vermogen schort het behoorlijk.
Maak techniekstudies gratis. Met dat ideetje haalde PvdA-Kamerlid Ronald Plasterk vorige week de krantenkoppen. Het was weliswaar slechts een verkiezingsballonnetje van een onbeduidende oppositiepartij, toch past het voorstel in een bredere trend. Te weten: de economisering van het onderwijs. Oftewel het overwaarderen van studies en onderwijsvakken die een bijdrage leveren aan economische groei. Zoals de exacte opleidingen van Plasterk.
Economisering zien we ook terug in het basis- en voortgezet onderwijs, waar het onderwijsaanbod steeds meer wordt beperkt tot vakken die leerlingen optimaal voorbereiden op de arbeidsmarkt: Nederlands, Engels en wiskunde. ,,Meer focus in ons onderwijs is essentieel om onze internationale concurrentiekracht te versterken”, aldus demissionair onderwijsminister Marja van Bijsterveldt, die dus beter minister van economische groei kan heten. Door de economisch nuttige vakken centraal te stellen, reduceert ze de school tot fabriek voor toekomstige werknemers en tot instituut met maar één doel: bijdragen aan economische ontwikkeling. Die eenzijdige benadering levert domme leerlingen op zonder inzicht in de wereld om zich heen. Om de wereld te begrijpen is brede vorming nodig met vakken als geschiedenis, aardrijkskunde en verschillende vreemde talen. Want je kunt de krant niet begrijpen met alleen wiskunde in je pakket.
Het virus van de economisering tast niet alleen het onderwijs aan. Overal in de samenleving is sprake van een sterke waardering van financiële waarde, materiële welvaart en economische groei. Het leidt tot problemen, crises en verschraling. Een paar voorbeelden. Klimaatverandering: gevolg van overconsumptie en teveel economische groei. Verschraling in de gezondheidszorg: gevolg van het opknippen van zorg in zorgminuten met aan elke minuut een prijskaartje, waardoor een van te voren vastgesteld bedrag bepalend wordt voor de zorg die iemand krijgt in plaats dat de behoefte van de patiënt uitgangspunt is. Overwaardering van begrippen die afkomstig zijn uit het bedrijfsleven, zoals het woord ‘ondernemer’. Tegenwoordig moet zelfs een kunstenaar ‘cultureel ondernemer’ zijn. Zijn kunst moet vooral in economische zin iets opbrengen. Kunst die geen bijdrage levert aan het bruto nationaal product wordt daarmee afgedaan als tweederangs. En tot slot: de schuldencrisis. We zijn zó sterk verslaafd aan economische groei en welvaart dat we ons er tot in het ondragelijke voor in de schulden steken.
Centraal stellen van economische groei, materiële welvaart en financiële waarde komt niet uit de lucht vallen. Want wie de westerse geschiedenis van de afgelopen decennia door zijn oogharen beziet, ontwaart een belangrijke constante: een steeds verdere vergroting van de vrijheid. Maar dan wel een specifieke vorm van vrijheid, namelijk vrijheid als materiële ongeremdheid. Het gaat om een soort puberale ‘I want it all and I want it now’-vrijheid. Oud-VVD leider Joris Voorhoeve zei vorig jaar in NRC Handelsblad dat het liberalisme van 90 procent van de huidige VVD-kiezers zich beperkt tot de vrijheid “om te verdienen en te consumeren.” Ik ben bang dat de constatering van Voorhoeve niet alleen geldt voor VVD-kiezers. Anders was de economisering van de samenleving niet zo uit de hand gelopen, hadden we geen klimaatproblemen en schuldencrisis gehad en waren onderwijs en zorg niet uitgekleed. We leven in het pubertijdperk.
Hoewel vaak anders wordt beweerd, is niet de vrijheid zélf ons hoogste goed, maar ons vermogen om er terughoudend en beschaafd mee om te gaan. Beschaafd gedrag is een product van zelfbeheersing en het kunnen onderdrukken van eerste impulsen. Dat schreef Thomas Rosenboom zeven jaar geleden al in ‘Denkend aan Holland’. Maar jezelf beheersen is hondsmoeilijk. En dat verklaart precies waarom we niet bereid zijn om onze manier van leven aan te passen. Want de mens is een gemakswezen die moeilijke dingen het liefst uit de weg gaat. Hij wijdt zich liever aan lekker leven, vrolijk consumeren en aan het en passant opstuwen van de economische groei.
Maar dat kan niet eeuwig zo doorgaan. Daarvoor zijn de problemen als gevolg van de economisering van de samenleving te groot. Klimaatverandering, schuldencrisis, ontmenselijkte zorg, jongeren die worden opgeleid tot geestelijk beperkte instrumenten voor economische groei: deze voorbeelden alleen al zouden aanleiding moeten zijn voor een andere levenshouding. We moeten beseffen dat er meer is in het leven dan financiële en economische waarde. ‘We’: dat zijn jij en ik. Dus als je kinderen hebt: stuur ze naar een school waar veel tijd wordt besteed aan breed onderwijs. Als je voor de klas staat: geef je leerlingen meer dan taal en rekenen. Als je in de zorg werkt: geef je patiënten tijd en aandacht en trek je niets aan van het voorgeschreven aantal zorgminuten. Als je in de Tweede Kamer zit: wees ruimhartig met kunstsubsidies. Als je iets anders doet of bent: stop met kopen, consumeren en schulden maken. Word wakker.
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in On Air, 2011
What you ‘re playing sounds great. But why does it sound like a bunch of really, really good conservatory students?” De studenten van het jazzkwintet zijn even uit het veld geslagen door de opmerking van John Clayton. Is het een compliment? Niet echt. Ze hebben ook niet zo snel een antwoord op zijn vraag. Daarom vult Clayton het zelf in. “Jullie zijn heel hard aan het werk om je eigen partij goed te spelen. Dat is leuk, maar jullie spelen niet samen. Ik hoor vijf goede studenten die allemaal individueel aan het werk zijn en heel erg hun best doen. Maar het is geen muziek. Ik wil honderd procent communicatie horen. Inspireer elkaar, reageer, stuw elkaar op, stap in elkaars schoenen. Enjoy the song. Play the joy.”
Het zijn opmerkingen die Clayton blijft maken gedurende de hele week dat hij te gast is op het Conservatorium van Amsterdam. Clayton is de laatste jaren kind aan huis in Amsterdam. Vijf jaar geleden nam hij het initiatief voor het project Exploring the black roots of jazz. Sindsdien komt de Amerikaanse bassist, componist en arrangeur elk voorjaar een week naar Amsterdam als artist in residence. Om samen met studenten van de jazzafdeling op zoek te gaan naar de oorsprong en de geschiedenis van de jazz. Dit jaar kwam Clayton met zijn voltallige Clayton Brothers Quintet, waar onder meer zijn zoon Gerald (piano) en broer Jeff (altsax) deel van uitmaken (zie inzet). Op de een na laatste dag van zijn bezoek loop ik met hem mee. Het wordt een inspirerende dag met één boodschap. Speel muziek of speel niet.
Geen half werk
Clayton – zwarte spijkerbroek, rugzakje, zonnebril op het voorhoofd, exorbitant grote baseballschoenen - is de vleesgeworden innemendheid. Ondanks zijn volkomen volgepropte programma heeft hij voor iedereen alle tijd. En nooit wijkt de vriendelijke, vaderlijke glimlach van zijn lippen, zelfs niet als hij de gitarist van het studentenkwintet scherp de les leest. “Waarom hang je in je stoel? Wat is er mis met je?” Het is helder: Clayton is vriendelijk, maar veeleisend. Geen half werk. Je speelt écht of je speelt niet. Never practice, always perform. Punt.
“Ook als ik toonladders of technische etudes oefen, probeer ik er muziek van te maken”, legt hij uit. “Ik besteed geen enkele aandacht aan techniek, alleen aan muziek. Natuurlijk doe ook ik oefeningen om een bepaald loopje technisch in de vingers te krijgen. Maar ook dan is het zaak om van dat loopje muziek te maken. Mijn tip aan conservatoriumstudenten: schaf het woord ‘oefenruimte’ af en vervang het door ‘performanceruimte’. Dat dwingt je om van elke oefening en van elke toon iets echts en waarachtigs te maken. Daar draait het om.” Als de bassist van het studentenkwintet zijn instrument wil stemmen, slaat Clayton op de piano een A aan. Het is me direct duidelijk wat hij met een ‘echte toon’ bedoelt. Want de A die hij aanslaat is mooi en vol. Aangeslagen met aandacht. Het is méér dan een A alleen praktisch nut. Het is muziek.
In zijn streven naar waarachtigheid schuilt ook zijn ambivalente houding ten opzichte van de, per definitie schoolse, situatie van een conservatorium. Clayton: “Op een conservatorium laat men studenten wegkomen met dingen waarmee ze in het echte leven níet weg kunnen komen.” Hij illustreert dit als hij ’s middags een zangworkshop geeft aan een groepje studenten. Tijdens de workshop deelt hij de tekst uit van een oude bluessong. De tekst beslaat twee A4-tjes. “Morgen kennen jullie het uit je hoofd”, zegt hij tegen de studenten. “Want zingen met een papiertje in je hand is niks.” Als er protest klinkt in de trant van “te weinig tijd”, trekt Clayton zijn schouders op. “Niet zeuren. Stel: jouw favoriete artiest belt je vandaag met de vraag of je bij zijn concert van morgen een ziek bandlid wilt vervangen. Maar hij eist wel van je dat je alle nummers uit je hoofd kent. Dan protesteer je ook niet en werk je de hele nacht door.”
Alles wat hij zegt is een pleidooi voor waarachtigheid. Geen gerommel, geen concessies. Clayton: “There are only two things you’ve to be concerned about as an artist. Expressing yourself with honesty and expressing yourself with clarity. That’s all.” Om dat te illustreren vertelt hij de studenten van de zangworkshop een mooi sprookje van twee broertjes die samen met hun moeder in een huisje in het bos wonen. Hun moeder maakt iedere dag overheerlijk perzikijs. De ingrediënten mixt ze op het stenen aanrecht in de keuken. Op een dag vinden de jongens in het bos een enorme, verse berendrol. Voor de grap nemen ze hem mee naar huis en leggen hem op het aanrecht, op de plek waar hun moeder iedere dag haar perzikijs maakt. Als moeder thuiskomt, is ze woedend. “Maak het schoon!”, schreeuwt ze. De broers doen wat hun moeder van ze eist. Ze scheppen de stront in een emmer en brengen het naar buiten. Daarna nemen ze het aanrecht af met een natte doek. Maar ja, ze boenen zoals jongetjes boenen: niet echt grondig, niet echt goed. Op het oog is het schoon, maar dat is dan ook alles. Als hun moeder de volgende dag op het aanrecht weer haar perzikijs maakt, maakt ze dus perzikijs met restjes berenstront. De moraal? Clayton: “Always play the ice cream, never play the bear shit.”
Black roots
Ik geloof niet in leraren, zegt Clayton. “Van een leraar leer je niets. Alles van waarde leer je jezelf. Hoe leren kinderen lopen en praten? Niet van een leraar maar van zichzelf.” Natuurlijk zijn leraren nuttig, maar alleen om een leerling in beweging zetten zodat hij zijn eigen weg en zijn eigen waarden ontwikkelt. “Leren begint bij imiteren. Dat geldt voor leren lopen en praten: een kind doet eerst na wat hij ziet en hoort, maar vervolgens maakt hij het zich eigen en ontwikkelt zijn eigen pas en zijn eigen stem. Het geldt ook voor muziek. Je start met luisteren naar platen en concerten. Dan ga je solo’s uitschrijven en naspelen. Je duikt er als het ware in onder. Je probeert als pianist precies zo te swingen als Oscar Peterson, en als bassist zoals Ray Brown. Je maakt je hun muziek stap voor stap eigen. En langzamerhand ontwikkel je je eigen stijl, je eigen geluid. Wie op zoek is naar een eigen stijl, vindt die nooit door in een hokje alleen te gaan oefenen. Je moet op zoek gaan naar muzikanten, naar opnames die je aanspreken. Die ga je imiteren. Dat is het startpunt. Bouw voort op wat er is en maak er uiteindelijk iets authentieks van.”
Dat is ook precies de waarde van het project ‘Exploring the black roots of jazz’, waarvoor Clayton nu al vijf jaar achtereen naar Amsterdam komt en waarvan hij de belangrijkste initiator was. “Je kan wel leuk muziek gaan spelen, maar het heeft geen enkele waarde als je niet weet waar het vandaan komt.” Vergelijk het met het leren kennen van iemand, zegt Clayton. “Als je wilt weten waarom iemands gezicht er uit ziet als het er uitziet, kun je niet volstaan met het bekijken van alleen dat ene gezicht. Waarom heeft hij groene ogen en zwart haar? Om daar achter te komen moet je je verdiepen in zijn achtergrond. Hoe zagen zijn vader en moeder eruit? En zijn grootvaders en grootmoeders? Pas als je dat weet snap je waarom iemand eruit ziet zoals hij eruit ziet. Datzelfde geldt voor het leren kennen van muziek. Het leidt tot niets wanneer iemand die wil spelen in de stijl van John Coltrane alleen luistert Coltrane. Hij moet zich verdiepen in de muziek waar Coltrane naar luisterde, in de artiesten die hem beïnvloedden. Pas dan ontstaat echt begrip.”
Hetzelfde geldt voor componeren en arrangeren, zegt Clayton. “Ik schrijf nooit voor een instrument, altijd voor een specifieke artiest. Je moet precies weten hoe iemand klinkt, waar hij ademhaalt, hoe hij blaast, hoe hij de tonen aanslaat. Hoe klinkt een piano? Geen idee. Ik weet alleen hoe de piano van Diana Krall klinkt. Ik arrangeer voor haar, niet voor een piano.”
Berta, Berta
Weet wat je doet en ken de context. Die vuistregel past Clayton ook toe als hij in de loop van de middag met een groepje studenten de oude slavenlied Berta, Berta repeteert. Het is een indrukwekkend lied dat Amerikaanse slaven zongen terwijl ze aan de bouw van een spoorlijn werkten.
Oh, Lawd, Berta, Berta,
Go head and marry don’t cha
Wait on me.
Voordat hij begint vertelt Clayton de studenten over de achtergronden van de tekst. “Dit is een lied van iemand die weet dat hij nooit meer vrij komt. Hij doet dit werk, elke dag, zeven dagen per week, steeds weer, aan een stuk door, tot hij dood is. Trouw met een ander, roept hij tegen zijn Berta, want op mij wachten heeft geen zin.” Terwijl Clayton het verhaal rond de tekst vertelt, zijn de studenten muisstil. Onder de indruk van het beeld dat hij oproept. De studenten kwamen lacherig de zaal in, maar als ze na de uitleg van Clayton gaan zingen zijn het slaven.
Tijdens zijn week in Amsterdam probeert Clayton studenten op een spoor te zetten. Het spoor van hun eigen zoektocht naar eerlijkheid en waarachtigheid. Clayton: “Ik ken de antwoorden niet. Ik hoop alleen dat ik de studenten enthousiast kan maken om hun eigen weg te kiezen, zelf op zoek te gaan naar hún muziek, hún toon, hún stem. Remember: the music is in me, it’s not in my bass.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in: nrc-next, feb. 2010
Organisaties voor goede doelen zouden eerlijker moeten zijn over hun mislukte projecten, want openheid vergroot het vertrouwen van het publiek. Toch geven Nederlanders ruimhartig aan goede doelen, zeker als mensen in hun omgeving dat ook doen.
,,De ramp in Haïti was zó ernstig dat ik me min of meer verplicht voelde om geld te storten." Aldus Guusje van Ruth (49) uit Heerlen. ,,Ik heb vijfentwintig euro overgemaakt op Giro 555. Maar echt een consistent verhaal heb ik daar niet bij. Geven aan een goed doel is toch een beetje een impulsactie. Het hangt erg af van mijn stemming of ik geef of niet. Ik heb dus wel gegeven voor Haïti maar indertijd niet voor de tsunami, terwijl die ramp toch minstens even erg was."
Waarom geven mensen geld aan goede doelen? ,,Vanuit een soort diep geworteld rechtvaardigheidsgevoel", zegt Jacintha Ellers, hoogleraar evolutionaire ecologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ellers presenteerde eerder dit jaar de resultaten van experimenteel onderzoek naar het geefgedrag van mensen. ,,We gaven zeshonderd anonieme proefpersonen elk een bedrag van zestig euro. Ieder van hen mocht bepalen wat hij met dat geld deed: zelf houden of weggeven." Uit het onderzoek bleek dat een kwart van de deelnemers het eigen geld deels weggaf aan andere deelnemers. Dat deden ze zonder dat daar een aanleiding voor was. ,,Het kwam voort uit een soort aangeboren eerlijkheid", zegt Ellers.
Uit het onderzoek van Ellers komt ook naar voren dat mensen hun geefgedrag aanpassen aan hun verwachtingen van het gedrag van andere mensen. Ellers: ,,Deelnemers die dachten dat andere deelnemers hun geld deels zouden weggeven, gaven zelf gemiddeld meer weg dan mensen die niet zulke hoge verwachtingen hadden van de andere deelnemers." Overigens bleek dat mensen het altruïsme van anderen slecht kunnen inschatten. ,,Ruim veertig procent onderschatte de vrijgevigheid van anderen terwijl dertig procent een overschatting maakte", zegt Ellers. De neiging om geld weg te geven bleek onafhankelijk te zijn van leeftijd en geslacht.
Nederlandse burgers en bedrijven geven per jaar ruim vier miljard euro uit aan goede doelen. De giften stijgen al enkele decennia vrijwel elk opeenvolgend jaar. ,,Zelfs in economisch zware tijden is er slechts sprake van een vrij beperkte achteruitgang, maar daarna stijgt het bedrag weer gestaag verder", aldus Theo Schuyt, hoogleraar filantropie in Amsterdam en hoofd van de werkgroep Filantropische Studies. De relatieve onafhankelijkheid van economische ontwikkeling verklaart Schuyt vanuit maatschappelijke betrokkenheid. ,,Zeker mensen die structureel aan een organisatie geven, bijvoorbeeld als vaste donateur, doen dat omdat ze de doelen van die organisatie echt van belang vinden. Als het economisch tegenzit, zeggen ze niet zomaar hun lidmaatschap op."
Toch zijn Nederlanders niet oneindig trouw aan goede doelen. Schuyt: ,,Organisaties kunnen nog veel winnen door transparanter en opener te zijn, niet alleen over hun successen maar ook over de projecten die niet gelukt zijn." Want vooral dat laatste laten organisaties vaak achterwege, meent de hoogleraar. Op het eerste gezicht is dat wellicht begrijpelijk, zegt Schuyt, "maar hun terughoudendheid kan op langere termijn leiden tot een sfeer van wantrouwen onder het publiek." Volgens Schuyt speelt dat vooral bij ontwikkelingsorganisaties. ,,Die werken vaak onder moeilijke omstandigheden en in soms chaotische gebieden. Dan is het niet zo gek dat een deel van de projecten niet slaagt. Dat is best uit te leggen."
Ondanks zijn pleidooi tot meer openheid, vindt Schuyt dat er op dit vlak de laatste jaren wel vooruitgang is geboekt. ,,Filantropische organisaties communiceren steeds beter over wat ze precies met het geld doen dat ze ophalen. Dat is goed, want burgers en bedrijven die geld geven hebben natuurlijk recht op een eerlijk verhaal."
Een van de manieren waarmee organisaties die geld inzamelen hun transparantie tonen, is via het keurmerk dat wordt verstrekt door het Centraal Bureau Fondsenwerving. CBF-woordvoerder Map van der Wilden: ,,Op dit moment hebben 273 organisaties zo'n keurmerk. Daar zitten vrijwel alle grote, landelijke organisaties tussen, zoals KWF Kankerbestrijding en Oxam Novib. Samen staan de aangesloten organisaties voor tachtig tot negentig procent van alle ingezamelde euro's." Het keurmerk stelt strenge eisen aan de bestedingen van het geld. Men mag hooguit een kwart van het ingezamelde geld gebruiken voor de organisatie van inzamelingsacties zelf, legt Van der Wilden uit. ,,Het CBF kijkt ook of de bestedingen die door de organisaties worden gedaan in overeenstemming zijn met de doelen die men zegt na te streven. Tot slot zijn er strenge eisen aan de onafhankelijkheid van het bestuur van een organisatie."
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in: nrc-international, feb .2010
People give away money out of "innate honesty," an experiment shows. Charities use that by being more transparent.In the Netherlands, citizens and businesses give away four million euros to charities, churches or other faith-based organisations every year. And the amount donated has been rising for decades.
In an attempt to shed light on what makes people give away money, Amsterdam's Vrije Universiteit (VU) has conducted an experiment. Jacintha Ellers, a professor of evolutionary ecology at the VU, announced the results of this study last week.
In the experiment, Ellers gave 600 anonymous test subjects 60 euros each and allowed them to choose whether they wanted to keep the money or give (part of it) away. The study showed one in four gave part of their money away to fellow participants.
There was no direct reason for doing so. "Some sort of innate honesty moved them to do it," Ellers said. "People give because they have a deeply ingrained sense of justice."
The test subjects tended to adjust their behaviour to the expectations they had of others. "Participants who thought others would give away some of their money gave away more themselves on average," Ellers explained.
According to the professor, charities can take advantage of this effect, by publicly announcing the amount of money collected in fundraising activities. As it turns out, people are poor judges of other people's generosity. "More than 40 percent underestimated the generosity of others, while only 30 percent overestimated it," Ellers said.
Gender or age turned out to have no effect on generous behaviour. The variables at work in charitable giving must therefore be psychological in nature. Economic ones play a limited role. Even when times are tough, people continue to donate money.
"When the economy declines," said Theo Schuyt, a professor of philanthropy at the VU. "Charity only follows suit to a very limited extent, and afterwards it is quick to bounce back again."
Schuyt used social engagement to explain the absence of a substantial relationship between economic development and charity. "This goes for structural givers in particular, regular donors for instance. These people often give because they really believe in the goals of their charity. When the economy flounders their membership is not the first thing to go," he said.
Even so, Dutch loyalty to charity has its limits, Schuyt explained. "Organisation can still improve a lot by allowing for increased transparency and openness, not just by touting their successes but also by admitting failures."
According to Schuyt, charities often failed in the later respect. Perhaps an understandable tendency, he said, "but in the long term, restraint in communication can create an atmosphere of distrust with the public."
Development aid organisations especially should be more open Schuyt said. "They often conduct their work in a chaotic environment. The occasional failed project is only to be expected and can easily be explained."
Even though he continued to argue for more transparency, Schuyt was quick to point out real progress had been made in this department in recent years. "Philanthropic organisations are more open in communicating what exactly they do with the money they collect. This is a good thing. Private individuals and businesses that give away their money have a right to an honest explanation."
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in: Building Business mei '09
Milieuactivist Lawrence Solomon schreef een boek over wetenschappers die twijfelen aan het broeikaseffect. De conclusies zijn verrassend. "Models used by the Intergovernmental Panel on Climate Change are incoherent and invalid from a scientific point of view."
Ze hebben het vandaag de dag niet makkelijk: wetenschappers die de euvele moed hebben te betwijfelen of het klimaat eigenlijk wel verandert door menselijk toedoen en of er inderdaad sprake is van zoiets als het broeikaseffect. Toch zijn ze er, en de Canadese milieuactivist en columnist Lawrence Solomon zocht ze op. Hij ontdekte dat Al Gore ongelijk heeft. Want in tegenstelling tot wat deze zelfverklaarde klimaatgoeroe en andere milieuactivisten beweren, is er onder wetenschappers wel degelijk discussie over de vraag wat de invloed van de mens is op het klimaat. Science is far from settled. Solomon schreef een boek over zijn bevindingen: The Deniers. Het is een fascinerend verslag van een rondreis langs de broeikasdissidenten.
Solomon's ontkenners zijn niet zomaar wat onbeduidende onderzoekers: het zijn allemaal internationaal vooraanstaande wetenschappers werkzaam aan instituten als Harvard, MIT en (jawel) de Vrije Universiteit Amsterdam. Elk hoofdstuk van The Deniers neemt één bouwsteen van de broeikashypothese onder de loep. Op elke bouwsteen blijkt steeds zóveel af te dingen, dat uiteindelijk het hele broeikasgebouw begint te verzakken.
Foute statistiek
In hoofdstuk één is het direct raak. Daar komt Edward Wegman aan het woord, een vooraanstaand Amerikaans statisticus. Wegman kreeg in 2006 van het Amerikaanse Congres de opdracht om te onderzoeken of de statistische berekeningen waaruit zou blijken dat de temperatuur op aarde de afgelopen decennia steeds sneller stijgt, wel kloppen. Die plotselinge temperatuurstijging zou zijn af te lezen uit de zogenaamde hockeystickgrafiek. De grafiek is jarenlang door het gezaghebbende Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties gebruikt om aan te tonen dat de temperatuur op aarde de laatste decennia inderdaad onnatuurlijk hard stijgt. Volgens de grafiek, die begint in het jaar 1000, was de temperatuur op aarde tot het begin van de twintigste eeuw zo'n beetje constant maar vliegt hij daarna de pan uit. De grafiek lijkt dus op een horizontale hockeystick: een lange steel en een omhoogstekend uiteinde.
Voor klimaatactivisten is de grafiek een prachtig bewijs dat sinds de industrialisatie de mondiale temperatuur steeds harder oploopt. Maar helaas: uit het onderzoek van Wegman blijkt dat de grafiek niet klopt. Hij is namelijk gebaseerd op foutieve statistische analyses. Wanneer de fouten worden hersteld, verdwijnt de temperatuurstijging als sneeuw voor de zon. Het probleem met de grafiek zit hem in de gegevens die er aan ten grondslag liggen. Voor het overgrote deel van de periode vanaf het jaar 1000 bestaan immers geen betrouwbare temperatuurmetingen. De gegevens in de grafiek zijn het resultaat van statistische trendanalyses, interpretaties en interpolaties. Glad ijs dus. Té glad, naar de bevindingen van Edward Wegman. Exit hockeystick.
Op en neer
Ander voorbeeld van een zwakke broeikasbouwsteen? De vermeende relatie tussen de concentratie broeikasgas CO2 in de atmosfeer en de gemiddelde temperatuur. Want in tegenstelling tot wat tegenwoordig zo'n beetje iedereen denkt, is die relatie uiterst zwak onderbouwd. Dat hoort Solomon van geofysicus Syun-Ichi Akasofu, oprichter en tot voorkort directeur van het International Arctic Research Center van de universiteit van Alaska. Akasofu deed onderzoek naar de temperatuur en de CO2-concentratie in het Noordpoolgebied. Conclusie: de CO2-concentratie neemt sinds het begin van de twintigste eeuw toe maar de gemiddelde temperatuur in die periode fluctueert enorm. Tussen 1920 en 1940 steeg de pooltemperatuur, tussen 1940 en 1975 daalde hij net zoveel, om daarna weer te stijgen. Volgens Akasofu wijst die fluctuatie op het feit dat de temperatuur wordt beïnvloed door veel verschillende, natuurlijke factoren en dat de invloed van CO2 op zijn minst beperkt is. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de pooltemperatuur de komende decennia niet weer zou gaan dalen.
Tot slot een derde, wankele bouwsteen: klimaatmodellen. De rampscenario's die ons door Al Gore en consorten worden voorgehouden als het gaat om de gevolgen van het vermeende broeikaseffect, zijn gebaseerd op die klimaatmodellen. In zijn boek laat Solomon vooraanstaande modeldeskundigen aan het woord over de vraag in hoeverre de klimaatberekeningen van het VN-klimaatpanel IPCC wel voorspellende waarde hebben. Die hebben ze niet. Het klimaat is te ingewikkeld en te chaotisch om aan de modelberekeningen spijkerharde conclusies te verbinden. Zeker als ze voorspellingen doen voor de komende tien, twintig of zelfs honderd jaar. Solomon citeert Antonino Zichichi, emeritus hoogleraar in de fysica aan de universiteit van Bologna. Zijn oordeel is vernietigend: de klimaatmodellen van het IPCC zijn "incoherent and invalid from a scientific point of view".
Het boek van Solomon is een welkom tegengeluid in de steeds verder om zich heen grijpende broeikasmanie. De kanttekeningen die hij plaatst bij de argumenten van klimaatgelovigen zijn interessant. Vooral omdat ze afkomstig zijn van gerenommeerde wetenschappers. Solomon komt niet tot de conclusie dat het broeikaseffect niet bestaat. Hij stelt alleen de vraag of het wel verstandig is om miljarden euro's uit te geven aan klimaatmaatregelen (zoals vorig jaar bijvoorbeeld de Nederlandse Deltacommissie voorstelde) op basis van zulk discutabel wetenschappelijk ‘bewijs'.
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in NRC Handelsblad en nrc-next, aug. '08
Nagemaakte merkspullen meenemen uit China of Thailand kan je op Schiphol een flinke boete opleveren. De Douane op de luchthaven onderschept steeds meer nepartikelen.
Het is wel een beetje jammer van die merknaam: ePhone. Want zonder dat had de telefoon op het eerste gezicht nog best door kunnen gaan voor het hipste hebbedingetje van dit moment: de iPhone van Apple. Maar ja, dat ene lettertje verschil… ,,Overduidelijk namaak dus”, zegt Dick Mol, douanemedewerker op Schiphol, terwijl hij de telefoon laat zien in het magazijn met in beslag genomen goederen. ,,Die ePhones onderscheppen we regelmatig. Dit exemplaar is vanochtend uit de koffer gehaald van een passagier uit China. Imitatiegoederen komen veelal uit Zuidoost Azië en Turkije. Het overgrote deel bestaat uit dvd’s, cd’s, elektronica en merkkleding.” Soms hebben passagiers merkartikelen bij zich die ‘in het echt’ helemaal niet bestaan. Zoals toiletpapier van modemerk Louis Vuitton. Mol: ,,Wie dat in zijn bagage heeft valt snel door de mand. Want Louis Vuitton maakt helemaal geen toiletpapier.”
Iedereen die wel eens naar landen als Thailand, Maleisië of China met vakantie gaat, weet het: voor een paar euro koop je er het nieuwe album van Coldplay of het lekkerste luchtje van Hugo Boss. Namaak, dat wel, maar moeilijk om te laten liggen omdat je weet dat je voor het origineel in Nederland een veelvoud betaalt. Er is alleen een klein probleem: je mag die imitatiespullen Nederland niet invoeren. Althans niet in grote hoeveelheden. Wie dat wel doet, riskeert een proces verbaal en een boete. ,,De hoogte daarvan verschilt van geval tot geval”, legt Dick Mol uit. ,,Iemand die tien illegale cd’s in zijn rugzak heeft en nooit eerder is gepakt, kan bij de Douane vrijwillig afstand doen van de schijfjes. Maar iemand die zijn hele koffer heeft volgestouwd met gekopieerde cd’s kan een boete van honderden euro’s krijgen.”
Toch ben je niet altijd in overtreding met namaak in je bagage. Want de wet biedt de mogelijkheid om kleine hoeveelheden imitatiegoederen mee naar huis te nemen. Zo mag je drie namaakhorloges invoeren, 250 milliliter nepparfum meenemen of drie illegale cd’s en dvd’s in je koffer hebben. ,,Kleine hoeveelheden voor eigen gebruik mogen het land in”, legt Mol uit. ,,Maar dan moet je dus niet drie dezelfde dvd’s meenemen. Want die zijn overduidelijk bedoeld om weg te geven of te verkopen.”
De laatste jaren stijgt het aantal onderschepte namaakartikelen. De douanediensten in de Europese Unie hebben vorig jaar zeventien procent meer nepgoederen in beslag genomen dan in 2006. Ook op Schiphol is sprake van een stijging. De meest recente cijfers stammen uit 2006 toen de Douane op de luchthaven 83.000 stuks nepspullen onderschepte. Een stijging van bijna vijftig procent ten opzichte van een jaar eerder. Mol: ,,De meeste vluchten worden hooguit steekproefsgewijs gecontroleerd. Dus weten we niet in hoeverre we alleen het topje van de ijsberg pakken. Bij wijze van proef controleren we wel eens alle passagiers uit één vliegtuig. Gemiddeld blijkt dat ongeveer vijf procent van hen teveel namaakartikelen bij zich heeft.”
Voor de douanemensen op Schiphol is het een sport om zo snel mogelijk ‘echt’ van ‘nep’ te onderscheiden. ,,Ik kom nogal eens in de P.C. Hooftstraat”, vertelt douanemedewerker Haci Yúcel. ,,Niet om er zelf te shoppen maar om te kijken wat de nieuwste artikelen zijn van de vooraanstaande modemerken. Om dit werk goed te doen moet je wel weten wat er zoal te koop is.” Yúcel en zijn collega’s krijgen ook regelmatig presentaties van vertegenwoordigers van grote merken. ,,Op zogenaamde namaakbestrijdingsdagen laten zij zien wat hun nieuwste artikelen zijn en aan welke kenmerken we die snel kunnen herkennen.”
Yúcel is deze ochtend aan het werk in aankomsthal 3. Samen met tien collega´s wacht hij de passagiers op van een vlucht uit Bangkok. Vrijwel alle reizigers lopen door de uitgang met het bord ‘Niets aan te geven’. Willekeurig worden twintig reizigers tegengehouden. Hun tassen gaan open en worden grondig doorzocht, maar de oogst valt dit keer wat tegen. Uiteindelijk loopt alleen een man van middelbare leeftijd tegen de lamp met in zijn koffer twintig illegale dvd’s. ,,Ik heb nog twee weken vakantie, dus leek het me wel aardig om wat filmpjes te bekijken”, zegt hij. ,,Die dingen kosten in Bangkok 100 bath per stuk, ongeveer twee euro. Ik weet ook wel dat je dit niet mag invoeren. Het is gewoon een gok. Ik ben al vijftien keer in Thailand geweest en neem iedere keer een stapeltje schijfjes mee. Dit is pas de tweede keer dat ze me pakken.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in NRC Handelsblad, jan. '08
Universiteit Maastricht ontwikkelt een computertechniek om schilderijen van Vincent van Gogh te onderscheiden van vervalsingen. Kunnen Van Gogh-experts op zoek naar een nieuwe baan?
Het Van Gogh Museum in Amsterdam krijgt jaarlijks twee- tot driehonderd brieven van mensen die denken dat ze een ‘echte Vincent’ op zolder hebben gevonden. De experts van het museum wordt vriendelijk verzocht om de vondst te beoordelen. ,,Van de meeste stukken is direct duidelijk of ze echt of nep zijn”, vertelt Louis van Tilborgh, conservator Van Gogh onderzoek van het museum. ,,Soms sturen mensen zelfs reproducties op waarvan ze menen dat het originelen zijn. Maar van een klein aantal ingezonden werken is de authenticiteit lastig te bepalen. Dan is nauwkeurige studie noodzakelijk. Maar soms geeft zelfs dat geen uitsluitsel. Ook in ons museum hangen schilderijen waarvan de authenticiteit in de loop der jaren onderhevig was aan discussies.”
Het museum werkt sinds een aantal jaren samen met Eric Postma, hoogleraar kunstmatige intelligentie aan de Universiteit Maastricht. Postma ontwikkelt computertechnieken die Van Gogh-experts kunnen ondersteunen bij hun scheidsrechterswerk. ,,Met onze technieken analyseren we bepaalde facetten van de schilderijen van Van Gogh, zoals de penseelstreek”, legt Postma uit. ,,De computer is zeker geen vervanging van de Van Gogh-kenners maar kan hen wel een hoop werk uit handen nemen. Bovendien genereren we met onze analyses statistische gegevens die met de hand lastig zijn te verzamelen. Die gegevens kunnen een rol spelen bij de bepaling of een schilderij wel of niet bij het oeuvre van Van Gogh hoort.” Postma is met zijn onderzoek een van de kandidaten voor de Academische Jaarprijs. Als hij wint wil hij met zijn team een gepopulariseerde versie van zijn model maken waarmee scholieren Van Gogh kunnen analyseren.
Hoe gaat de computeranalyse van Postma in zijn werk? ,,Van Gogh heeft een zeer karakteristieke penseelstreek. Schilderijen uit bepaalde periodes zijn eigenlijk opgebouwd uit heel veel korte, felle streekjes,” aldus de hoogleraar. ,,Iemand die hem wil imiteren zal die techniek proberen na te doen. Maar meestal schiet de imitator door en zet hij teveel penseelstreken per vierkante centimeter. Dat blijkt uit onze analyse van een aantal originele en imitatieschilderijen. De computer bekijkt het oppervlak van een gedigitaliseerde schilderij nauwkeurig en telt vervolgens het aantal penseelstreken bij elkaar op. Valse schilderijen vallen meestal direct door de mand.”
Een ander element dat Postma analyseert is het canvas waarop Van Gogh schilderde. Postma: ,,Toen Van Gogh in het zuid Franse Arles verbleef kocht hij altijd canvasrollen van tien meter lengte. Daar knipte hij stukken af om op te schilderen. Nu is het interessant om te bepalen welke stukken canvas van welke rol komen. Daarmee is iets te zeggen over de volgorde waarin de schilderijen zijn gemaakt. Bovendien is een schilderij waarvan het doek met geen enkele canvasrol is te relateren, verdacht. Van Gogh-experts voeren de canvasanalyse doorgaans met de hand uit, soms ondersteund door röntgentechnieken. Ze meten de dikte van de draden en proberen die van schilderij naar schilderij te volgen. Dat is monnikenwerk. Met onze techniek kunnen we vrij eenvoudig het doek scannen. De computer kan vervolgens verschillende doeken met elkaar in verband brengen.”
Het Van Gogh Museum is blij met het onderzoek in Maastricht, hoewel de analysetechniek nog volop in ontwikkeling is en het nog wel een paar jaar gaat duren voordat het ‘in het echt’ kan worden toegepast. ,,De computer kan statistische informatie leveren die de Van Gogh-expert kan gebruiken om zijn oordeel over de authenticiteit van een schilderij te onderbouwen”, vertelt Ella Hendriks, hoofd van de restauratieafdeling van het museum. ,,Vooral voor het analyseren van de canvasdraadjes is de computer van grote waarde.” Ook conservator Van Tilborgh is te spreken over de mogelijkheden van het Maastrichtse model. ,,Een kenner van Van Gogh kan vaak op grond van zijn algemene indruk al wel aangeven of een schilderij echt is of niet. Maar het is soms lastig om dat oordeel, dat gevoel, te onderbouwen met meetbare gegevens. De informatie uit de computeranalyse kan in zo’n geval in de toekomst wellicht een ondersteunende rol spelen.”
Op basis waarvan beoordeelt een Van Gogh-kenner eigenlijk een schilderij? Van Tilborgh: ,,Je kijkt naar heel veel aspecten tegelijk. Er zijn de technische kenmerken, zoals penseelstreek en kleurgebruik. Maar daarnaast is de voorstelling ook erg van belang. Die moet verband houden met bijvoorbeeld biografische gegevens van Van Gogh. Een schilderij van een stad of een land waar hij nooit is geweest, is verdacht.” Daarnaast moet de stijl van het schilderij te relateren zijn aan bekende stijlkenmerken van Van Gogh. ,,Maar dat is soms lastig”, stelt Van Tilborgh. ,,We hebben in ons museum bijvoorbeeld een aantal kleine portretten dat geschilderd is in een tamelijk academische stijl die op het oog weinig te maken heeft met de levendigheid van het werk van Van Gogh. Toch vermoeden we dat die portretten van Van Gogh zijn omdat we weten dat hij in Parijs korte tijd bij een atelier betrokken was waar men die academische stijl toepaste. Het wel of niet toeschrijven van deze portretten aan Van Gogh leverde onder de experts wel de nodige discussie op.”
Hoe lastig het kan zijn om schilderijen al dan niet aan de meester zelf toe te schrijven, bleek afgelopen zomer. Een schilderij waarvan decennia werd gedacht dat het een Van Gogh was, bleek op basis van onderzoek door het Van Gogh Museum van een onbekende tijdgenoot. Het gaat om een portret van een man uit de collectie van de National Gallery of Victoria in het Australische Melbourne. ,,Het werk maakt al sinds 1940 deel uit van onze collectie”, zegt Gerard Vaughan, directeur van het Australische museum. ,,Het is al die tijd gezien als een echte Van Gogh en stond in elke Van Gogh-catalogus.” Het onderzoek dat uiteindelijk leidde tot de verbanning uit de officiële collectie is grotendeels gebaseerd op stilistische verschillen met ander werk van de schilder. Het portret stond vorig jaar voor bijna 3,5 miljoen euro in de boeken in Melbourne. Hoeveel minder dat wordt kan het museum nog niet zeggen.
Terug naar de computertechniek van Eric Postma. Is die ook toepasbaar op werk van andere schilders? ,,In principe wel”, vertelt de hoogleraar. ,,Maar bij andere schilders moet je andere aspecten van het schilderij analyseren. Bij Rembrandt is de penseelstreek bijvoorbeeld veel minder karakteristiek dan bij Van Gogh. Schilderijen van Rembrandt worden juist gekenmerkt door de overgangen tussen licht en donker. Als we onze techniek op zijn werken willen toepassen moeten we dit soort kenmerken eerst meten en opslaan in ons model. Voorlopig concentreren we ons dus op Van Gogh. Toch maken we af en toe een uitstapje. Zo hebben we inmiddels werken van Rubens, Monet en Gauguin bekeken. En we hebben een analyse gedaan van een aantal originele en vervalste schilderijen door Herman Brood. Ons model pikte de vervalsingen er feilloos uit, maar dat was misschien toeval.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in NRC-Handelsblad en nrc-next, feb. '08
De financiële gevolgen van een scheiding kunnen fors zijn. Denk er al over na op het moment dat je gaat trouwen.
Wie vandaag trouwt loopt dikke kans over een paar jaar gescheiden te zijn. Ruim dertig procent van de huwelijken eindigt vroeg of laat in een echtscheiding, zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ondanks dat hoge percentage zijn er weinig mensen die zich bij hun trouwen goed voorbereiden op hun eventuele scheiding. Tijdens de voorbereiding op ‘de mooiste dag van je leven’ staat je hoofd immers niet naar alimentatie en het verdelen van de dvd-collectie. Toch zou dat wel moeten. Want een goede voorbereiding op de financiële gevolgen van je scheiding scheelt veel ellende op het moment dat het zo ver is.
Een goede voorbereiding staat of valt bij de keuze van het soort huwelijkscontract: trouw je op huwelijkse voorwaarden of in gemeenschap van goederen? „Huwelijkse voorwaarden is veruit de beste keus”, zegt scheidingsnotaris Siegrid Jansen. „In de voorwaarden kun je al veel verdelingsafspraken maken. Bij het opstellen van de voorwaarden word je gedwongen om na te denken over de gevolgen van een scheiding. Bij gemeenschap van goederen daarentegen overkomt alles je, omdat het gehele bezit simpelweg in tweeën wordt geknipt.” Dat kan leiden tot een hoop spanningen en ruzie, weet Jansen. „Als één van de partners bijvoorbeeld een erfenis heeft gehad van de ouders, wordt ook dat bedrag bij een scheiding gelijk verdeeld. Dat is vaak vervelend voor de partner die de erfenis kreeg. In huwelijkse voorwaarden kun je echter afspreken dat alleen de erfgenaam rechten houdt op het geld.” Ook over de verdeling van zaken als kapitaal, het huis en andere bezittingen kunnen in de huwelijkse voorwaarden alvast afspraken worden gemaakt.
Toch is het opstellen van huwelijkse voorwaarden geen garantie voor een soepele financiële afhandeling van de scheiding. Dat komt voor een belangrijk deel door de alimentatie. „Het is wettelijk niet toegestaan om daarover al van te voren afspraken te maken”, legt Jansen uit. „Hoogte en duur van de betaling worden bepaald aan de hand van de situatie op het moment van scheiding.” De alimentatie is dus bij een scheiding altijd het meest ingewikkelde onderwerp. Jansen: „Alimentatie is voor één van beide partijen altijd slecht nieuws en daarom een bron van discussie.”
Een ander probleem bij een scheiding is de interpretatie van de huwelijkse voorwaarden. Je kan alles nog zo mooi op papier zetten, er zit altijd ruimte in de afspraken. Onder druk van de emoties leidt dat vaak tot besluiten waar mensen achteraf spijt van krijgen, vertelt Fred Schonewille, docent notarieel recht aan de Universiteit Utrecht. „Om de lieve vrede te bewaren kan een van de partners bijvoorbeeld afstand doen van aanspraken op het pensioen van de ander, zonder dat men precies beseft hoeveel geld men eigenlijk weggeeft”, aldus Schonewille.
Wie eenmaal besloten heeft om te scheiden, zit over het algemeen niet te wachten op lange discussies over de financiën. ,,Mensen willen er van af”, aldus Schonewille. Hoe begrijpelijk dat ook lijkt, handig is het niet. Als het gaat om financiële afspraken moet je weten wat je doet, meent Schonewille. Vooral ook omdat er na de scheiding twee huishoudens ontstaan. Met alle extra kosten van dien: twee hypotheken, twee auto’s, twee inboedels en twee kamers voor ieder kind. Schonewille: „Die dubbele uitgaven kunnen fors zijn. Een modaal gezin met twee kinderen is na de scheiding gemiddeld duizend euro per maand extra kwijt. Gescheiden partners realiseren zich de omvang van de dubbele kosten vaak pas achteraf. Maar dan is het te laat. Men is al jaren gewend aan een bepaalde levenstandaard. Dan is het lastig om ineens een heel stuk terug te moeten.”
Daarom drukt Schonewille scheidende partners op het hart om een financieel adviseur in de arm te nemen bij het afwikkelen van de scheiding. ,,Het komt regelmatig voor dat mensen denken dat ze het allemaal zelf wel kunnen uitzoeken. Maar een scheiding is in financiële zin behoorlijk ingewikkeld. Het inhuren van een fiscalist of een accountant loont meestal de moeite.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in NRC Handelsblad, jan '08
Internet is een ongestructureerde informatiebrei. Hoe vind je in die warboel je weg? En vooral: hoe beoordeel je de kwaliteit van de gevonden informatie?
De hoeveelheid digitale gegevens heeft astronomische proporties bereikt. Letterlijk. Als alle digitale informatie ter wereld op papier zou staan, kunnen daar twaalf stapels boeken van de aarde naar de zon mee worden gevuld. De komende jaren neemt de hoeveelheid digitale informatie alleen maar toe: in 2010 kun je er twee stapels boeken van maken die de zon met Pluto verbinden. Dat is een verzesvoudiging van de hoeveelheid digitale gegevens ten opzichte van 2006. Dit blijkt uit het rapport The Expanding Digital Universe van het Amerikaanse onderzoekbureau IDC. Een belangrijk deel van de digitale informatie is beschikbaar via internet. Het aantal internetgebruikers is de afgelopen tien jaar razendsnel toegenomen, aldus de onderzoekers. Waren er in 1996 nog geen 50 miljoen mensen online, in 2006 bedroeg hun aantal ruim 1 miljard. In 2010 worden zo’n 1,6 miljard internetgebruikers verwacht, zo blijkt uit het rapport van IDC.
Samen produceren en consumeren al die surfers een onafzienbare informatieoceaan. ,,De vraag is hoe je als internetgebruiker op die oceaan je weg kunt vinden. Hoe voorkom je dat je verdrinkt?” aldus Saskia Brand-Gruwel, universitair hoofddocent bij het Onderwijstechnologisch Expertisecentrum van de Open Universiteit in Heerlen. Brand-Gruwel doet onderzoek naar de manier waarop mensen informatie op internet zoeken en beoordelen. Met haar team dingt ze mee naar de Academische Jaarprijs. Als het team wint, gaat men een internetzoekquiz organiseren. Zo’n competitie is nodig om mensen te stimuleren beter te zoeken en kritischer de gevonden informatie te leren beoordelen.
De meeste zoekacties op internet verlopen via zoekmachines zoals Google en AltaVista. ,,Maar zoekmachines hebben hun beperkingen”, waarschuwt Brand-Gruwel. ,,Het is van belang dat internetgebruikers zich daarvan bewust zijn en niet blindelings op de resultaten van een zoekactie vertrouwen. Neem Google, veruit de meest gebruikte ‘search engine’. De zoekresultaten van Google worden soms heel bewust gestuurd en beïnvloedt door partijen die belangen hebben. Als je een trefwoord in Google typt geeft de machine je een overzicht met sites waarop dat woord voorkomt. De volgorde waarin die sites op je beeldscherm worden gepresenteerd is onder meer afhankelijk van de bezoekcijfers van de sites. Een populaire site staat hoog in de lijst. Bezoekcijfers kunnen echter kunstmatig worden opgehoogd door gespecialiseerde bedrijfjes. Die kan je inhuren om, geautomatiseerd, duizenden keren per dag jouw site te bezoeken. Maar de onwetende internetgebruiker zou zomaar kunnen denken dat de site populair is omdat hij betrouwbare informatie bevat.” Bedrijven en individuen kunnen ook op andere manieren zorgen dat ze hoog op de Googlelijst komen, vertelt Brand-Gruwel. ,,Je kunt de woorden die je op je site gebruikt strategisch kiezen. Als je ervoor zorgt dat jouw site begrippen bevat die als zoekterm populair zijn bij Google, vergroot je de kans dat jouw site boven komt drijven.”
Misschien nog wel lastiger dan het zoeken van informatie is het beoordelen van de betrouwbaarheid ervan. Dat zegt Maarten van Veen, universitair docent Informatiekunde aan de Nederlandse Defensie Academie en onderzoeker van het gebruik van nieuwe media in het onderwijs. Van Veen: ,,Iedereen kan van alles op het web zetten, er is geen controle op de kwaliteit van de gegevens. Dat is enerzijds de kracht van het medium maar het is tegelijkertijd natuurlijk de zwakte. Want hoe weet je als gebruiker wat wel en niet betrouwbaar is? Internet doet een fors beroep op het kritisch vermogen van de gebruiker. Voordat internet bestond was de beoordelende rol grotendeels uitbesteed aan specialisten, zoals uitgevers en bibliothecarissen. Zij waren de poortwachters van de informatie. Voor ze een document opnamen in hun collectie beoordeelden ze de betrouwbaarheid en de onderbouwing ervan.”
Hoe kritisch de internetgebruiker moet zijn is afhankelijk van het soort informatie dat hij zoekt en van de manier waarop hij die wil gebruiken, meent Brand-Gruwel van de Open Universiteit. ,,Er zijn in feite twee soorten informatie die je op internet kunt zoeken. Allereerst zijn er de feiten, zoals bijvoorbeeld de vertrektijd van een trein of de openingstijden van de bibliotheek. Dit soort gegevens is meestal vrij snel te achterhalen en bovendien is het redelijk voor de hand liggend op welke betrouwbare sites ze te vinden zijn.
,,Het is veel moeilijker om betrouwbare informatie te vinden over een complex, inhoudelijk onderwerp. Neem de vraag wat je moet doen om je cholesterolspiegel te verlagen. Meningen en adviezen hierover kunnen enorm verschillen. Het is dus van belang dat de informatiezoeker kritisch kijkt naar de auteur van de gevonden gegevens. Gaat het om een erkend instituut op dit gebied, zoals de Hartstichting of een onderzoeksinstelling, of is de gevonden informatie afkomstig van een onbekende ervaringsdeskundige die vertelt dat hij baat had bij een dieet? Bovendien is het van belang om gegevens van verschillende sites met elkaar te vergelijken en om te beoordelen of de gevonden informatie actueel is.” Uit onderzoek van Brand-Gruwel onder leerlingen en studenten blijkt dat zij internetinformatie vaak niet beoordelen op grond van deze criteria. ,,Ze beoordelen websites bijvoorbeeld op de aanwezigheid van plaatjes, foto’s en filmmateriaal. Sites met alleen tekst vinden ze niet aantrekkelijk en klikken ze meestal direct weer weg.”
Overigens is het beoordelen van foto’s en films zélf een kunst op zich, meent Van Veen van de Nederlandse Defensie Academie. ,,De kritische vermogens die daarvoor nodig zijn hebben met name te maken met het beoordelen van de impliciete boodschap van een beeld. Het gaat om vragen als: wie heeft het beeld gemaakt, wie heeft belang bij de verspreiding en is het beeld gemanipuleerd? Joris Luyendijk geeft in zijn boek ‘Het zijn net mensen’ een illustratief voorbeeld over hoe beelden manipulatief kunnen worden ingezet. Hij beschrijft de manier waarop CNN in 2003 de val van Bagdad in beeld bracht. De omroep liet zien hoe een groep dolblije Irakezen een groot standbeeld van Saddam omver trok. De camera filmde van dichtbij de lachende en dansende menigte. Als tv-kijker voelde je de emotie. De Arabische zender Al-Jazeera filmde dezelfde gebeurtenis maar zoomde de camera veel verder uit. Daardoor was te zien dat er in werkelijkheid maar een klein groepje Irakezen stond te juichen en dat het plein voor de rest behoorlijk leeg was. CNN liet dus een tamelijk gekleurd en pro-Amerikaans beeld zien waar vrijwel elke tv-kijker zich door liet overtuigen.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in Building Innovation, april '08
De Deense wetenschapper Bjørn Lomborg publiceerde eind vorig jaar het boek ‘Cool it!’. Een overtuigende aanval op Al Gore en een krachtig pleidooi tegen het klimaatverdrag van Kyoto.
Het klimaatverdrag van Kyoto heeft vrijwel geen effect op de opwarming van de aarde, aldus de Deense hoogleraar statistiek Bjørn Lomborg in zijn nieuwe boek ‘Cool it!’. Als alle landen zich netjes zouden houden aan de afgesproken beperking van de uitstoot van broeikasgassen, blijft de opwarming gewoon doorgaan. Want ook mét ‘Kyoto’ produceren we met z’n allen nog genoeg CO2 om de mondiale temperatuur flink op te schroeven. De stijging gaat alleen iets minder snel. Zonder ‘Kyoto’ zou de mondiale temperatuur in het jaar 2100 gemiddeld met 2,6 graden zijn gestegen, mét ‘Kyoto’ bereiken we die waarde precies vijf jaar later, in 2105. Tegelijkertijd kost de uitvoering van de Kyotomaatregelen het astronomische bedrag van vijf biljoen dollar (een 5 met twaalf nullen), vooral door het gebruik van duurdere, alternatieve energiebronnen zoals wind en biomassa.
Slechte investering
Vijf jaar uitstel voor vijf biljoen dollar: dat klinkt niet als een goede investering, meent Lomborg. Lomborg (1965) staat al jaren bekend als milieurealist. Op basis van heel veel cijfers en berekeningen laat hij in ‘Cool it!’ zien dat het klimaatprobleem lang niet zo erg als Al Gore, Greenpeace, milieuminister Cramer en al die anderen ons willen doen geloven. Lomborg’s onderkoelde toon is een welkome aanvulling in het vaak oververhitte, emotionele en moralistische klimaatdebat. Zijn argumenten blijven niet onopgemerkt. In 2004 werd hij door het Amerikaanse Time Magazine uitgeroepen tot een van de honderd meest invloedrijke mensen ter wereld, samen met grootheden als Bill Gates, Nelson Mandela, George Bush en Osama bin Laden. Geen slechte prestatie voor een (toen nog) dertiger.
‘Cool it!’ leest vooral als een overtuigende aanval op de zelfbenoemde klimaatgoeroe Al Gore. Lomborg verwijt hem hysterie en paniekzaaierij. Niet dat de Deen het broeikaseffect en de gevolgen ervan ontkent. Hij roept alleen op tot verstandige beleidskeuzes. Reduceren van de CO2-uitstoot, zoals het Kyotoverdrag eist, hoort daar wat hem betreft niet bij. Niet alleen omdat het ontzettend duur is en heel weinig effect heeft op de lange termijn, ook omdat de maatregelen politiek onverkoopbaar en onuitvoerbaar zijn. Dat blijkt alleen al uit het feit dat de VS, veruit de grootste vervuiler, niet meedoen met ‘Kyoto’. Er is geen politiek draagvlak voor. Maar ook Nederland, dat het klimaatverdrag braaf ondertekende, haalt de doelstellingen voorlopig niet. Dat schreef het Milieu en Natuur Planbureau onlangs nog in de ‘Milieubalans 2007’: ‘het energiegebruik en de CO2-emissies [zijn] ten opzichte van 1990 gestegen. Deze stijging zal zich naar verwachting ook in de komende jaren voortzetten [...].’ Vooral vanwege dit soort feiten vindt Lomborg het niet realistisch om voort te gaan op de weg van Kyoto en de CO2-normen nóg strenger te maken, zoals onlangs werd bepleit tijdens de klimaattop op Bali.
Hoe dan wel?
CO2-plannen hebben volgens Lomborg dus weinig zin. Maar hoe pakken we het klimaatprobleem dan wél aan? De hoogleraar pleit voor twee soorten maatregelen. Ten eerste is hij voorstander van heel veel onderzoek naar innovatieve manieren om in de toekomst het broeikasprobleem op te lossen. Volgens de Deen beschikken we vandaag de dag eenvoudigweg niet over voldoende kennis om het klimaatvraagstuk handig en goedkoop op te lossen. Maar met de juiste investeringen is dat over een jaar of twintig misschien wel het geval. Waarom zouden we onszelf die tijd niet gunnen, zo vraagt hij zich af. Zo op het oog is dit een terechte vraag. Ware het niet dat strenge afspraken over CO2-reductie, zoals in ‘Kyoto’, soms juist de aanleiding kunnen zijn om hard te werken aan bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van schone energiebronnen zoals zon en wind. Lomborg stapt hier te makkelijk overheen.
Naast onderzoek pleit Lomborg voor preventieve maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van zeespiegelstijging, een van de belangrijkste gevolgen van het broeikaseffect. We kunnen beter goede dammen en dijken bouwen of overstromingsgebieden aanwijzen in plaats van het rijzende water aan te pakken via de inefficiënte omweg van CO2-reductie. Volgens Lomborg kosten dergelijke maatregelen veel minder dan Kyoto-achtig beleid en zijn ze makkelijker uitvoerbaar.
Bjørn Lomborg is een internationaal gerespecteerd wetenschapper. Met ‘Cool it!’ heeft hij een fascinerend boek geschreven, al was het maar omdat het met krachtige argumenten tegen heersende opinies strijd. Het is voor de leek echter moeilijk te beoordelen of hij ook gelijk heeft met zijn relativerende opmerkingen. Daarvoor staat zijn boek misschien wat te vol met cijfers en uitkomsten van modelberekeningen. Toch is het te hopen dat milieuminister Jacqueline Cramer het boek op haar nachtkastje heeft liggen.
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in Building Innovation, april 2008
Het kabinet wil het aantal windmolenparken in Nederland de komende jaren flink uitbreiden, voor een belangrijk deel op zee. Zal het er ook echt van komen en is ‘offshore wind’ eigenlijk een interessante investeringsmarkt?
Als het om windenergie gaat zet het kabinet zet hoog in. In 2011 moet de hoeveelheid windenergie in Nederland ruim zijn verdubbeld ten opzichte van vandaag. Die ambitie valt op te maken uit het wollig geformuleerde beleidsprogramma ‘Schoon en Zuinig’ van milieuminister Jacqueline Cramer. Dit betekent onder meer dat er de komende vier jaar maar liefst twee tot drie nieuwe windmolenparken in zee bij moeten komen. Dat zijn 150 tot 200 turbines met een totaalvermogen van 450 Megawatt.
Momenteel wekt Nederland ruim 1600 MW aan windenergie op. Het grootste deel daarvan is afkomstig van windturbines op land (ruim 1500 MW), de rest wordt geleverd door twee parken op zee, voor de kust van Egmond (36 turbines) en IJmuiden (60 turbines, deels nog in aanbouw). In totaal wordt ongeveer twee procent van het elektriciteitsgebruik in Nederland geleverd door wind. “Met deze cijfers loopt ons land internationaal gezien ver achter”, vertelt onderzoeker Jos Beurskens van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in Petten. “Denemarken dekt ruim twintig procent van de elektriciteitsbehoefte met wind, maar ook in Duitsland en Spanje gaat het om forse percentages.” Hoe komt het dat ons land zo belabberd presteert? Zijn de toekomstambities van het kabinet haalbaar? En in hoeverre is windenergie op zee een interessante investeringsmarkt, ook voor bouwbedrijven? Met deze vragen gingen we op bezoek bij onderzoekers, exploitanten van windparken en bij de overheid.
Teleurstelling
De ambities van het kabinet klinken als een klok. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ervaringen van de Wind Energie Ontwikkelingsmaatschappij (WEOM). "WEOM heeft vorig jaar namens Nuon en Shell WindEnergy vergunningsaanvragen ingediend voor de bouw van drie offshore windparken op de Noordzee", vertelt engineering manager Albert Ploeg van Shell. "Onze plannen passen precies binnen de ambities van de overheid om windenergie verder uit te breiden. Toch zijn de vergunningsaanvragen afgewezen omdat Rijkswaterstaat twijfels had over de gevolgen van de parken voor de scheepvaartveiligheid. En dat terwijl we juist heel zorgvuldig de scheepvaartrisico's in kaart hebben gebracht volgens de methode die door Rijkswaterstaat geëist werd. Nu lijken ze het over een andere boeg te gooien en dat is voor ons teleurstellend. Aan de ene kant zegt men: we willen wind. Aan de andere kant worden concrete plannen afgewezen. We hebben onze zienswijzen ingediend en we wachten op reactie."
Woordvoerder Sander de Jong van Rijkswaterstaat Noordzee vindt het desgevraagd “spijtig” dat de vergunningsaanvragen van WEOM zijn gestrand. “Dat heeft voornamelijk te maken met de locatiekeuze”, aldus De Jong. “De voorgestelde parken liggen te dicht bij ankergebieden en een aantal drukke scheepvaartroutes. Onze bezwaren zijn dus specifiek toegespitst op deze drie parken. In het algemeen is Rijkswaterstaat voorstander van windparken op zee. We zullen er ook alles aan doen om de bouw te faciliteren.” Er zijn vorig jaar bij vergunningverlener Rijkswaterstaat zo’n zeventig plannen ingediend voor het realiseren van offshore windparken. “Daar zit een aantal zeer kansrijke voorstellen tussen”, vertelt De Jong. “Dus ik heb er alle vertrouwen in dat we de ambities van het kabinet gaan realiseren.”
Ook het ministerie van Economische Zaken, het coördinerend departement op het gebied van windenergie, kijkt vol vertrouwen naar de toekomst. “Er vindt op dit moment interdepartementaal overleg plaats om eventuele problemen rond de ruimtelijke inpassing van offshore parken aan te pakken”, zegt de woordvoerder van het ministerie. “Bovendien stelt het kabinet vanaf volgend jaar de subsidieregeling voor duurzame energie ook open voor het realiseren van windparken op zee. Dat moet wind op zee een flinke duw in de rug geven.”
Niet iedereen deelt dit optimisme. Onderzoeker Jos Beurskens van ECN: “Het Nederlandse beleid op het gebied van windenergie is de laatste jaren nogal inconsistent. Dat is niet bevorderlijk voor het investeringsklimaat. Ten eerste zijn er veel overheidspartijen bij betrokken waardoor het beleid versnipperd is. Er spelen minstens drie ministeries een rol. De belangrijkste zijn VROM, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat. Bovendien heeft de Nederlandse overheid nooit een langetermijnperspectief ontwikkeld op het gebied van windenergie. Dat blijkt uit de gang van zaken rond subsidieregelingen voor de ontwikkeling van windenergie. Die zijn de afgelopen jaren regelmatig van de ene op de andere dag gestopt, bijvoorbeeld omdat de subsidiepot leeg was. Dat is in 2006 nog gebeurd door toenmalig minister Wijn van Economische Zaken. De overheid heeft nooit de garantie gegeven dat een bepaalde regeling bijvoorbeeld tien jaar zou blijven bestaan. Die onzekerheid maakt investeerders kopschuw.”
Denemarken
Voor goede voorbeelden van consistent en resultaatgericht beleid hoeven we niet ver over onze grenzen te kijken, vertelt Bernard van Hemert van Evelop, onderdeel van het Europese bedrijf Econcern dat investeert in duurzame energieprojecten. Van Hemert is als projectleider betrokken bij de bouw van Q7, het tweede offshore windpark van Nederland voor de kust van IJmuiden. Het park van 60 turbines wordt door Econcern en ENECO Energie gebouwd en wordt dit jaar opgeleverd. Van Hemert: “In Denemarken bijvoorbeeld voert de overheid een zeer strakke, toekomstgerichte regie als het gaat om het realiseren van windparken, vooral offshore. De overheid wijst zelf locaties aan waar men een park wil hebben en regelt daarvoor alle noodzakelijke vergunningen. De overheid doet ook alle vooronderzoeken en milieueffectstudies. Als het procedureel helemaal rond is, gaat men tenderen. Het bedrijf dat de tender wint hoeft het park alleen nog maar te bouwen.”
De Deense werkwijze is volledig tegengesteld aan die in Nederland. “De Nederlandse overheid laat het initiatief aan de markt”, legt Van Hemert uit. “Marktpartijen moeten zelf met plannen komen en moeten zelf alle noodzakelijke studies doen. Dat vergroot de kans dat het proces uiteindelijk stokt, bijvoorbeeld vanwege een geweigerde vergunning.” Toch is er licht aan het eind van de tunnel, want inmiddels bereid Rijkswaterstaat een beleidsaanpassing voor. Woordvoerder De Jong van Rijkswaterstaat: “We werken momenteel aan een uitgiftestelsel zoals in Denemarken. We hopen dat het in 2010 gereed is.”
Klimaatbeleid
Wat is er, naast helder overheidsbeleid, verder nog nodig om windenergie in Nederland daadwerkelijk van de grond te krijgen? “Het belangrijkste is dat de uitstoot van broeikasgassen moet worden belast. Dat stimuleert de ontwikkeling van schone energiebronnen, zoals wind.” Dat vertelt Harmen Verbruggen, hoogleraar internationale milieu-economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Verbruggen was in 2000 voorzitter van de Commissie Near Shore Windpark die de minister van Economische Zaken adviseerde over de toekomst van windenergie op zee. Verbruggen: “De onderhandelingen rond een nieuw internationaal klimaatverdrag, als opvolger van ‘Kyoto’, zijn in die zin zeer van belang.”
Voor het grootschalig ontwikkelen van offshore windenergie, zeker in de verdere toekomst, zijn daarnaast nog de nodige technische innovaties nodig. Van Hemert van Evelop: “De turbines die nu op zee worden gezet zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor plaatsing op land. Dat is eigenlijk een vreemde situatie want de eisen die plaatsing op zee stelt liggen heel anders. Offshore turbines kunnen bijvoorbeeld minder frequent worden onderhouden omdat het nogal omslachtig is om er steeds naar toe te gaan. Dus moeten de molens veel robuuster zijn, zeker als ze op diep water worden geplaatst. Bovendien zou je op zee grotere molens willen plaatsen die meer vermogen opwekken. Daar is immers de ruimte voor. Dit soort turbines moet echter de komende jaren nog worden ontwikkeld. Als veel landen, waaronder Nederland, vól inzetten op offshore wind, krijgt die technische innovatie een flinke duw in de rug.”
Al met al moet er dus nog veel veranderen wil Nederland daadwerkelijk de hoge windambities waarmaken. Zeker wanneer we kijken naar de periode ná 2011, de deadline voor het huidige kabinet. De ‘Nota Ruimte’ streeft ernaar om in 2020 liefst 6000 MW offshore windenergie op te wekken. Uitbreidingen op land worden wegens ruimtegebrek niet voorzien. Die 6000 MW offshore is bijna een vertienvoudiging ten opzichte van de doelen in 2011. Gaat dat lukken? Jos Beurskens van ECN is ondanks alles optimistisch: “Het zou me niet verbazen als Nederland in 2025 zo’n vijfentwintig procent van de elektriciteitsbehoefte dekt met windenergie. Dat is weliswaar een enorme stijging ten opzichte van de twee procent op dit moment, maar de wijzers staan wel de goede kant op. De kans dat de olieprijs blijft stijgen is reëel. Bovendien zal het klimaatbeleid ons dwingen om op zoek te gaan naar schone energiebronnen. Van alle alternatieven is windenergie op dit moment technisch en economisch het best ontwikkeld, veel verder dan bijvoorbeeld zonne-energie of biomassa.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in NRC-Handelsblad en nrc-next, dec. '07
Laat je bij het kiezen van een zorgverzekering niet leiden door de hoogte van de premie maar kies op basis van je zorgbehoefte. En let op bij het gebruik van vergelijkingssites.
Niet tevreden over je huidige ziektekostenverzekering? Grijp je kans en zeg op. Dat moet wel voor 1 januari gebeuren, anders zit je weer voor een heel jaar vast. Iemand die opzegt heeft tot 31 januari de tijd om een nieuwe verzekering af te sluiten. Die extra maand komt goed uit want het vinden van een goede ziektekostenverzekering is niet eenvoudig. ,,Je moet er echt goed voor gaan zitten”, zegt Marcel van Beusekom, woordvoerder van de Consumentenbond. ,,Een ziektekostenverzekering kies je niet in tien minuten. Het is complexe materie. De dekking van de basisverzekering is weliswaar voor iedereen gelijk maar er zijn grote verschillen in de aanvullende pakketten.”
Hoe vind je een goede verzekering? Eerste tip: let niet op de hoogte van de maandelijkse premie. Althans, niet in eerste instantie. ,,Breng eerst je eigen wensen en verwachte zorgbehoefte in kaart”, zegt Maike Krommendijk, woordvoerder van Zorgverzekeraars Nederland, de brancheorganisatie. ,,Voor een deel is dat natuurlijk koffiedik kijken omdat je niet weet of je in 2008 ziek wordt. Toch is een aantal zaken juist goed voorspelbaar. Zo kun je vaak best inschatten of je komend jaar een nieuwe bril nodig hebt of dat er hoge tandartskosten aankomen. Dat soort dingen is van belang om mee te nemen bij de keuze van je verzekeraar.”
Tweede tip: maak een eerste selectie via betrouwbare vergelijkingssites. Daarbij is het oppassen geblazen want er zijn sites die onafhankelijk lijken maar dat in werkelijkheid niet zijn. ,,Goede, onafhankelijke sites zijn in elk geval kiesBeter.nl van het ministerie van Volksgezondheid, en de zorgvergelijker van de Consumentenbond”, zegt Krommendijk. Zoek bij deze eerste selectie zo breed mogelijk, raadt Van Beusekom van de Consumentbond aan. ,,Staar je bijvoorbeeld niet blind op zogenaamde doelgroeppolissen, zoals speciale verzekeringen voor vegetariërs of niet-rokers. Die kunnen best interessant zijn maar niet per se voor iedereen uit die doelgroepen. Je eigen zorgvraag is belangrijker.” Iets vergelijkbaars geldt voor collectieve verzekeringen via de werkgever. Van Beusekom: ,,Die zijn weliswaar vaak iets goedkoper maar de vraag is of de polisvoorwaarden aansluiten op de individuele behoefte.”
Als er na de internetselectie een handjevol interessante verzekeringen overblijft, is het zaak om de polis in detail door te nemen. Dat is tip drie. Van Beusekom: ,,Sommige verzekeringen hebben beperkende voorwaarden die soms erg relevant zijn. Zo zijn er verzekeringen die een bril pas vergoeden vanaf een bepaalde sterkte. Iemand die daar net onder zit vist dan dus achter het net. Dat soort detailinformatie is belangrijk maar komt vaak niet boven tafel bij de internetselectie.”
Het is ook van belang te letten op het verschil tussen restitutie en natura polissen. Van Beusekom: ,,Een natura polis is vaak goedkoper, maar als verzekerde ben je voor niet-spoedeisende hulp aangewezen op zorgverleners waar jouw verzekeraar een contract mee heeft. Als je naar een ander ziekenhuis gaat moet je bijbetalen. Iemand die een natura polis afsluit moet dus wel even checken of bijvoorbeeld het ziekenhuis waar hij het liefst heen gaat onder de verzekering valt.”
Blijven er na het bestuderen van de polisvoorwaarden nog steeds meerdere verzekeringen over, pas dán is het zaak om naar de hoogte van de premie te kijken. ,,Ik heb echter de indruk dat veel Nederlanders het precies andersom aanpakken: ze laten zich leiden door de premie en te weinig door de inhoud van de polis”, aldus Jan van Pernis, onafhankelijk verzekeringsadviseur. ,,Ik word regelmatig door mensen gebeld die een goedkope aanbieding hebben gezien en zich afvragen waarom hun eigen verzekering een paar tientjes in de maand duurder is. Het is natuurlijk altijd goed om dat alternatief te onderzoeken, maar doe dat wel op basis van de eigen zorgbehoefte.” De premie staat overigens niet helemaal vast. Van Pernis: ,,Je kunt vaak wat variëren met de hoogte van het vrijwillig eigen risico. Dat beïnvloedt de premie.”
Laatste tip: gooi geen oude schoenen weg voor je nieuwe hebt. Van Beusekom: ,,Sommige verzekeraars stellen strenge toelatingseisen voor de aanvullende pakketten, bijvoorbeeld naar aanleiding van iemands medische geschiedenis. De Consumentenbond raadt mensen daarom aan om eerst een nieuwe verzekering af te sluiten voordat ze de oude opzeggen. Voor het kiezen van een nieuwe polis heb je weliswaar tot 31 januari de tijd, toch is het verstandig alles al in december te regelen.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in nrc-next, 30 nov. '07
Tijdens eerste kerstdag opzitten bij je schoonmoeder óf lekker alleen thuis een boek lezen? Eindhovenaar Maarten van Veen (37) doet het laatste. ,,Met kerst is de stad uitgestorven omdat iedereen verplicht bij ouders of schoonouders achter de ganzenpaté zit. Ideale dagen om lekker alleen thuis te zijn en tot rust te komen,” aldus de docent informatiekunde.
Elk jaar weer is Van Veen verbaasd over de manier waarop zijn vrienden met kerst omgaan. ,,Iedereen heeft het tegenwoordig het hele jaar door druk, dus lijkt kerst me een mooi moment om even bij te tanken. Het zijn ingetogen, winterse dagen die ertoe verleiden om binnen te blijven en spektakel te vermijden. Daarom vind ik het raar dat men nu juist op díe dagen verplichte familiebezoekjes aflegt. Zeker omdat de meeste mensen er achteraf over klagen. ‘We doen het voor pa en ma’, zeggen ze dan.”
Sociaal psycholoog Hans van de Sande heeft wel een verklaring voor de familiebezoekjes: ,,Evolutionair gezien zijn sociale mensen succesvoller dan niet-sociale mensen”, aldus de Groningse hoogleraar. ,,Dat zag je al in de prehistorie toen de mens nog leefde van bijvoorbeeld de jacht: jagen in een groep had meer kans op succes dan jagen in je eentje.” De tijd van de jacht ligt inmiddels ver achter ons, “maar ons basale gedrag is hetzelfde. Mensen zoeken andere mensen op, dat is genetisch ingebakken”, meent Van de Sande. “In plaats van samen jagen gaan we tegenwoordig met z’n allen naar pretparken en koopzondagen. Met kerst kan dat echter niet want dan is bijna alles dicht. Je kunt alleen nog bij je familie terecht, en dat doet men dan dus ook.”
Dit ‘kerstpatroon’ staat volgens Van de Sande overigens onder druk: ,,In de VS neemt het kerstbezoek al af. Steeds meer mensen trekken er met de kerst op uit en laten de familie links liggen.” Maarten van Veen zal ook voor díe trend niet bezwijken: ,,Met kerst zoek ik de rust. Die vind ik thuis of in de stille stad.”
Tobias Reijngoud
Gepubliceerd in nrc-next, 28 sep. '07
Een vluggertje Kenia: drie dagen safari, weekje bakken op de beach en hup, weer het vliegtuig in naar huis. Klinkt leuk, maar dit soort tripjes maakt tegenwoordig iedereen. Doe dus eens wat anders en ruil je huis. Dan leer je het land en de bevolking gelijk beter kennen.
De Gentse advocaat Peter Bracke is net terug van een maand huizenruilen in Kenia. ,,Ik verbleef in de villa van een Franse arts op het eilandje Lamu voor de Keniaanse kust. De Fransman zat ondertussen in mijn huis in Gent”, vertelt Bracke. ,,Het werd een andere vakantie dan anders, vooral vanwege de contacten met de eilandbewoners. In de maand dat ik daar zat was ik jarig en heb een feest voor de hele buurt gegeven. De opgeschoten jongens die overdag op het strand prullaria aan toeristen verkochten, speelden muziek op mijn terras. Probeer zoiets maar eens te doen op je hotelkamer.”
Woningruil is steeds populairder. Ineke Kester, zelf fanatiek ruiler, scheef er een boek over. ,,Wereldwijd stijgt het aantal ruilers naar schatting met twintig procent per jaar. In Nederland zijn het er nu zo’n vijfentwintighonderd, vaak gezinnen met jonge kinderen of mensen in vrije beroepen, zoals journalisten, kunstenaars en advocaten”, aldus Kester. ,,Als ruiler ben je een tijdje inwoner van een vreemd land. Dat is het mooie ervan. Je verblijft in een woonwijk van een stad of in een klein dorpje. Je leert de buren kennen en wordt uitgenodigd op de buurtbarbecue. Je wordt een beetje ‘een van hen’.”
Wie zelf een mooi huis bewoont is natuurlijk een gewilde ruilpartner. Maar ook mensen met bescheiden onderkomens vinden soms de meest fantastische ruilhuizen. Advocaat Bracke: ,,Vijftien jaar geleden woonde ik in een bescheiden appartementje in Gent. Toch heb ik dat op een gegeven moment kunnen ruilen voor een prachtige villa aan de kust van Californië. Ik wil maar zeggen: als huizenruiler kom je nog eens ergens.”
Tobias Reijngoud
gepubliceerd in nrc-next, 28 sep. '07
Deze zomer ook rondgehangen in de modderpoel van Lowlands of in de overvolle tenten van de Parade? Dan heb je er niet veel van begrepen. Hippe types mijden het massavermaak van de grote festivals en gaan op zoek naar nieuw, klein en fris.
Diederik de Klerk ging vijftien jaar geleden voor het eerst naar de Parade. ,,Toen kon je nog gewoon op het festivalterrein rondlopen en spontaan voorstellingen bezoeken. De acteurs stonden buiten en prezen hun act aan als ware marktkooplui. Als het je aansprak kocht je een kaartje en ging je kijken. Tegenwoordig ben je bijna gedwongen om je kaartjes in de voorverkoop te halen, anders vis je overal achter het net.”
Wat voor de Parade geldt, geldt voor heel veel festivals: ze zijn ontdekt door het grote publiek. Uit gegevens van Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen blijkt dat veel muziek- en theaterfestivals hun bezoekersaantallen de afgelopen paar jaar enorm zagen stijgen, soms wel met tweehonderd procent in drie jaar tijd. Volgens trendwatcher Adjiedj Bakas komt dat omdat we in een prettijdperk leven. Bakas: ,,Mensen vervelen zich en zijn op zoek naar vermaak. Festivals voorzien in een behoefte, zeker de grote evenementen. Bezoekers krijgen het gevoel erbij te horen.”
Maar de massale belangstelling leidt ook tot het ontstaan van steeds meer kleine, soms lokale festivals. ,,Dat zijn vaak evenementen voor de fijnproevers. Ze richten zich op een niche en bedienen een selecte groep mensen”, aldus Bakas. ,,Denk aan lokale culinaire evenementen en kleinschalige festivals met theater, muziek en dans. Ze programmeren geen grote namen maar vooral jong talent.”
Festivalganger De Klerk is regelmatig op zoek naar nieuwe, kleine evenementen. ,,Toch ga ik óók nog steeds naar de grote festivals. Mijn keuze wordt uiteindelijk vooral bepaald door de artiesten die er optreden. Als die me aanspreken, maakt het me niet zoveel uit of ze op een massa-evenement staan of ergens waar alleen de fijnproever komt.”
Tobias Reijngoud